September 2015 was ik een weekje in Nepal. Een goede plek om – ver weg van de heisa in Nederland – bij te komen van het verlies van een familielid. En om met eigen ogen te zien hoe het land er een half jaar na de enorme aardbeving uitziet. Als reisfotograaf vind ik ontspanning in het dwalen door de stad en over het platteland. Altijd met een camera bij de hand. Je weet maar nooit?
Het eerste wat opviel toen ik van het vliegveld naar het stadscentrum van Kathmandu reed, was de schade die de aardbeving in april en mei heeft aangericht. De schokken hebben overal gaten geslagen in de bebouwing. Behoorlijk wat huizen zijn ingestort en nog meer beschadigd.
Een zelfde beeld trof ik aan in de vallei rond Kathmandu. Zes maanden na de aardbeving bivakkeren veel mensen nog steeds in tenten of Spartaanse noodopvang van zinkplaat.
De toeristische attracties hebben harde klappen gehad. De beroemde Dharahara toren is volledig ingestort. Evenals de meeste pagodes op Durbar square in Kathmandu en Patan. Overal staan foto’s van voor en na de aardbeving als baken van trieste werkelijkheid. De grote stupa in Bodhnath is zijn kleurrijke piek kwijt. Swayambhunath is de enige plek, die de klappen redelijk goed overleefd heeft.
Als snel werd duidelijk dat er meer aan de hand was. Overal stonden lange rijen auto’s voor de tankstations. Benzine bleek schaars door beperkte invoer. Natuurlijk moet in Nepal alles uit India of China komen. De weg naar China is door de aardbeving afgesloten. En aan de grens met India blokkeren etnische Tharus and Madhesis al weken de wegen in het zuiden van Nepal. Zijn voelen zich achtergesteld door de nieuwe grondwet. En de politieke elite is niet genegen toe te geven.
Net als veel andere toeristen was ik van plan om een auto te huren. Maar op de zwarte markt waren de prijzen van benzine tot absurd hoogte gestegen. Door de grensblokkades was niet alleen benzine schaars, ook propaan gas om te koken. Veel restaurants en hotels konden hun gasten nauwelijks nog maaltijden serveren. Het land leek piepend en krakend tot stilstand te komen.
Tijdens mijn dagelijkse strooptochten vermaakte ik me het meest met vissen. Niet met een hengel en aas. Maar met een fotocamera. Vissen is een techniek die fotografen wel vaker hanteren. Het werkt als volgt.
Net als bij vissen zoek ik eerst een goede stek. Voor mij is dat een plek met een visueel sterk decor. En dan zoek ik een standpunt en kadrering om het aantrekkelijk in beeld te brengen. Vervolgens rommel ik nog wat met de camera om de optimale belichting, scherptediepte en sluitertijd te ontdekken. Tot zover de voorbereidingen.
Nu kan het echte spel beginnen. Ik gooi de hengel uit en wacht rustig op het moment dat de vis bijt. Dat wil zeggen: ik hou mijn camera in aanslag en wacht rustig op wat gaat komen. Een kleurrijke riksja, een moeder met dochter in gele sari’s, een ontsnapte olifant of piano die uit de lucht valt … Je weet nooit wat er gaat gebeuren. En dat maakt het nou juist zo leuk. Ik beschouw de wereld even als mijn decor en al wat er voorbij komt als acteurs in mijn fantasie film. Man, wat ik daar van genieten.
Als je beet hebt (iets fraais ziet aankomen) stijgt de spanning. Het is een hele klus de foto op het juiste moment te maken: als de acteur op de juiste plek in het decor staat.
De foto’s kan ik goed gebruiken als voorbeelden in de fotografie workshops die ik geef. Als je meer wilt weten, kijk dan eens op Han Schnek fotografie.
Deze gastblog is geschreven door Han Schenk reisfotograaf. Han reist de hele wereld over voor de mooiste reisfoto’s en geeft fotografie workshops.